Wanneer de Wereld Even Stilstaat | Ikebana Verhaal #10 door Ben
- Ben Huybrechts
- 9 apr
- 3 minuten om te lezen
Het begon met een zuchtje, een wiegje.

De mobiles van de Japanse kunstenaar Odagiri Satoshi dansten in de lentebries van Arboretum Kalmthout. Gebalanceerd aan flinterdunne staven draaiden ze traag, gewichtloos maar vastberaden—als gedachten die pas bij je opkomen wanneer je eindelijk vertraagt, onverwacht helder en raak. Na tien dagen onafgebroken lesgeven had Ilse dit moment verdiend. Ik ook.

De uitnodiging kwam van Els, tijdens een workshop met de Azalea Study Group in Brussel. "Waarom komen jullie morgen niet gewoon langs?" vroeg ze achteloos. De volgende dag baadde in goud en gulheid, en we reden richting Kalmthout. Niet voor een groots doel—een wandeling, een adempauze, een moment om te herbeginnen. Meer heb je soms niet nodig.
We passeerden eerst de mobiles. En toen wandelden we het arboretum binnen, waar de lente voorzichtig haar entree maakte: een eigenwijze bloesem hier, een brutale knop daar. Ik zag Ilse en Els wat voor me uit zweven, stoppend, wijzend, kirrend—als twee tienermeisjes op botanische speurtocht. Een tak vol bloesem bracht hen aan het lachen, spontaan en zorgeloos.

Een bloem die ze niet meteen konden benoemen liet hen door de knieën zakken, speurend naar een naam als twee nieuwsgierige detectives. Ik liet ze begaan, maakte af en toe een foto, maar genoot vooral van het moment.En toen gebeurde het. Plots, zonder waarschuwing, werd ik dertig jaar teruggekatapulteerd.
Naar Nagaoka, diep in de Japanse sneeuwstreek, waar we ooit woonden. Waarom het daar zoveel sneeuwde—gemiddeld een meter per dag—en waarom juist daar, heb ik nooit helemaal kunnen vatten. Onze ramen moesten we langs buiten barricaderen, anders bezweken ze onder het gewicht van alweer een vers geruimd dak.

Donker en vochtig was het. De stad pompte mineraal bronwater door kleine fonteinen in het midden van de weg om het sneeuwvrij te houden—zonder strooizout.
En om onze auto überhaupt te vinden, moesten we dagelijks de antenne omhoog trekken: een vlaggetje dat aangaf waar we morgen in onze rubberlaarzen konden beginnen graven. Elke ochtend stonden we een halfuur vroeger op dan nodig—om in de kou te graven, laag per laag, tot onze kleine Honda weer tevoorschijn kwam als een archeologische vondst.

Dus ja, als de lente eindelijk kwam, dan kwam ze niet zomaar—ze trad op.

Ik vermoed dat die jaren ons een blijvend ontzag voor de lente ingeprent hebben. In Japan zijn seizoenen geen achtergronddecor—ze eisen het podium op, in vol ornaat en zonder schroom, klaar om gezien en gevierd te worden.
Hun aanwezigheid is onbeschaamd, theatraal bijna. Misschien verweeft ikebana zich daarom zo met de seizoenen: de ritmes van bloemen zijn, net als het leven zelf, nooit zomaar achtergrond.

Als ik eens iets buiten seizoen suggereer voor Ilse’s sociale media—zoals tulpen in augustus—krijg ik die blik.
De blik waarbij je spontaan recht gaat zitten—met een glimlach die alles zegt, en ogen die je even laten twijfelen aan je voorstel. Ik breng tegenargumenten in, keurig en rationeel, "Maar wat met het zuidelijk halfrond?" Ze blijft onaangedaan, als een bronzen standbeeld in een sneeuwstorm. Het helpt nooit.

Terug in Kalmthout hadden de mobiles van Odagiri het laatste woord. Perfect in balans, reagerend op het zachtste zuchtje wind. Zoals ikebana. Zoals de lente. Zoals dit jubileumjaar: een evenwichtsoefening tussen herinnering en beweging, geworteld in de seizoenen die ons vormen.
En die dag—met de bloemen en de gouden stilte van de lente—voelde het, even, alsof de wereld zich herinnerde hoe ze zichzelf in balans moest brengen.

Comentarios